Pater Hugo
Geruis Uit De Kluis
Inleiding op het christendom I
0:00
-22:03

Inleiding op het christendom I

Het begin: de heidense wortels
0:00
-22:03
  1. Ten geleide

Het christendom is wellicht één van de meest ontwikkelde – en daarom ook complexe – religieus-culturele stelsels uit de hele geschiedenis van de mensheid. Het zou dan ook buitengewoon stompzinnig zijn te denken dat je over zoiets een “vijf-minuten-inleiding” zou kunnen schrijven, of zelfs maar een “twee-weken-stoomcursus.” Wie ooit een christelijke opvoeding van enige soort kreeg, of wie in een agnostische omgeving is opgegroeid maar gewoon een goede algemene kennis heeft opgebouwd, zou deze tekst als een opfrisser kunnen gebruiken. Daarmee zijn de meeste mensen die nu (2025) ongeveer vijftig jaar of ouder zijn wel ongeveer geholpen. Ben je jonger en heb je verder geen kerkelijke achtergrond, dan zou het voor heel je verdere leven van grote waarde kunnen zijn om één van de klassiekers op dit terrein te lezen.1

Mystieke theologie is immers géén randverschijnsel van religie, maar het absolute hart ervan. Wij gaan het hebben over de directe ontmoeting tussen de ziel en degene die wij doorgaans “God” noemen. Die is de Absolute uiterste werkelijkheid waaraan al het andere zijn bestaan en eventueel leven ontleent, niet in de laatste plaats ons eigen bewustzijn. Alle religieuze stelsels zijn gebaseerd en gefundeerd op dit soort ontmoetingen, en in tweede instantie de interpretatie daarvan.

Omdat de ervaring dus voorafgaat aan de theorie- en traditievorming van de godsdiensten zou je de verkeerde conclusie kunnen trekken dat je makkelijk mystieke theologie kunt lezen zonder veel kennis van religieuze taal. Waarom zou je immers de blaadjes moeten bestuderen als je eigenlijk in de stam geïnteresseerd bent?

De getuigen van godservaringen die wij aan het woord laten leefden alleen in een tijd dat de boom al een weelderige kroon had, en zij drukken zich uit in een volgroeid religieuze taal. Je zult minstens de hoofdstructuur van die taal moeten kunnen plaatsen om hun getuigenissen te kunnen verstaan.

In feite zijn religies (onder andere) talen om het onuitsprekelijke niet alleen te kunnen zeggen, maar ook te kunnen delen, gezamenlijk te kunnen beleven. Met elkaar en met God.

De taal die wij op deze site (hoofdzakelijk) zullen beluisteren en proberen te verstaan heet christendom. Dat christendom heeft wortels. Over die wortels gaat deze tekst.

  1. Religie in het algemeen

Het is nog geen enkele godsdienstwetenschapper gelukt om een bevredigende definitie te geven van wat religie eigenlijk überhaupt is. Het eerste gevolg daarvan is dat alle indelingen van verschillende soorten religies relatief en soms ronduit willekeurig zijn. Toch loont het, volgens mij, de moeite om een paar ruwe contouren te schetsen.

Voordat mensen dingen begonnen op te schrijven waren ze al lang aan het bidden en het offeren, dus zich religieus aan het gedragen. Op de een of andere manier meenden ze een Grond achter hun dagelijkse werkelijkheid te kunnen ervaren en wilden ze zich daartoe verhouden. Het is voor ons moeilijk hun gedrag precies te interpreteren, want wij hebben geen teksten, alleen voorwerpen en soms voorstellingen waarvan wij met enige zekerheid durven vast te stellen dat ze religieus van aard zijn. De vraag blijft alleen steeds hoe precies? Ik denk bijvoorbeeld aan de zogenaamde Rode Dame van Paviland, een graf uit ongeveer 30.000 v. Chr. Ondanks de feeërieke benaming gaat het in feite om de stoffelijke resten van een jonge man. Het werd ontdekt in een grot aan de kust van het schiereiland Gower, in het zuiden van Wales, in 1823.

De beenderen van de ‘Red Lady of Paviland’

De botten waren met oker rood gekleurd, en begraven met de nodige sieraden en gebruiksvoorwerpen, wat wijst op, ja, wat precies, eigenlijk? Op de status van de overledene? Op een geloof in een leven na de dood bij de nabestaanden? Wij weten het niet, en dat geldt in feite voor alle begravingen die wij terugvinden uit de periode vóór wij begonnen te schrijven.

Een berucht moeilijk te interpreteren voorbeeld zijn verder ook de vele prehistorische grotten met geschilderde scènes van dieren, en soms mensen. Het is helder dat die voorstellingen niet zomaar gezellige decoraties zijn waar je naar kunt kijken terwijl je je geroosterde bison zit weg te kauwen. Dat weten we bijvoorbeeld omdat wij die schilderingen aantreffen op plaatsen waarvan we zeker weten dat mensen er niet gewoond kunnen hebben, bijvoorbeeld omdat ze onpraktisch diep in de aarde liggen.

De beroemde grotschilderingen van Lascaux

Een plaats waar je alleen met de grootste moeite kunt komen is heel geschikt om je toewijding en doorzettingsvermogen te testen en ook om levensveranderende ervaringen op te wekken, maar niet om je potje te koken en je kindertjes op te voeden. Ook tegenwoordig kennen wij nog bedevaarten die juist bevredigend zijn omdat ze je dwingen je grenzen te overschrijden. Elk jaar beklimmen duizenden Ieren op blote voeten een enorme berg losse stenen in county Mayo (Cruach Phádhraig) waarop de heilige Patrick veertig dagen zou hebben gevast. Dat duurt uren, schuurt het vel van je zolen en is ook nog gevaarlijk: elk jaar vallen er wel een paar bedevaartgangers naar beneden en breken verscheidene botten. Dat houdt ze ondertussen niet tegen, want ze worden gedreven door een diepgevoelde, religieuze motivatie die ze zelf geenszins begrijpen, maar alleszins beleven. Geen van hen komt ondertussen op het idee een bungalow op die berg te zetten en er te blijven wonen of er een knaagdierenpension (“Bunny’s Holiday”) te beginnen. Dit soort oorden zijn niet om te wonen of voor ander praktisch gebruik, maar duidelijk gereserveerd – apart gehouden – om God of de goddelijke wereld te kunnen ontmoeten. Ze zijn “heilig.”

Pelgrims op de Cruach Phádhraig

Iets dergelijks geldt duidelijk voor de beschilderde grotten. De voorstellingen van onze voorouders in de grotten van Lascaux en Altamira tonen de werkelijkheid zoals zij die zeventienduizend jaar geleden beleefden. Vooral de dieren die ze kenden, en die onmisbaar waren voor hun voortbestaan, worden er zichtbaar in gevierd. Het kernwoord dat weergeeft waarom die schilderingen relevant zijn in een tekst over mystieke ervaring is ontzag. De bril waardoor de prehistorische mens naar die beesten keek was niet dezelfde als die van een Drents boertje op de Zuidlaarder paardenmarkt. Die kan weliswaar allerlei hartstochtelijke gevoelens koesteren voor de majesteit van een Fries trekpaard van zijn gading, maar religieus zijn die gevoelens niet. De grotschilderingen uit het late paleolithicum ademen niet alleen bewondering, maar ook eerbied. Ze stammen niet alleen uit de oertijd, maar bemiddelen ook een oerervaring, een ervaring van hoe die mensen hun eigen wezenlijke essentie in de natuur zagen oplichten. Bepaalde aspecten van die natuur waren duidelijk “heilig.”

Ik besef dat ik hier aan het schetsen ben in grove streken. Veel verder kom ik ook niet, want we hebben het over mensen die niets hebben opgeschreven. We interpreteren dingen, geen verhalen.

Waar dat toe kan leiden werd aan het einde van de jaren zeventig koddig geïllustreerd door de Amerikaanse illustrator David Macaulay in zijn boek “Motel of the Mysteries.” Daarin stelt hij zich voor hoe in het jaar 4022 een Californisch motel wordt opgegraven door een stelletje archeologen. Ze denken dat ze een religieus complex hebben opgegraven. Een WC-bril wordt het ‘Heilige Halssierraad,’ een gootsteenontstopper een sacraal muziekinstrument enzovoort.

Mijn Duitstalige exemplaar van het genoemde boek

Wellicht is dit überhaupt een goed moment voor een terzijde over de wetenschappelijke traditie op dit terrein. Het is belangrijk om te beseffen dat die niet waardenvrij is, en dat de resultaten ervan dus in hun context moeten worden gezien. Het is geen groot geheim dat vakken als geschiedenis, antropologie en sociologie aan de universiteit gegeven worden in een atmosfeer die sterk politiek geladen is. Als we de klassiekers van de godsdienstwetenschappen op één grote hoop gooien eindigen we met een prak die nogal marxistisch gekruid aandoet, ook als dat zeker niet het hele verhaal is. Er spreekt in ieder geval een zekere motivatie uit om religie als dragende kracht van de samenleving te diskwalificeren en te degraderen tot een voetnoot bij de politiek, de biologie of, vooral, de economie. Omdat godsdienstwetenschappelijke faculteiten lijden aan dezelfde generatiekloof als de kerkelijke wereld wordt deze vooringenomenheid ook niet op de natuurlijke wijze gecorrigeerd door verjonging van het personeelsbestand en de bijbehorende schuivende panelen. Dat zal in de toekomst waarschijnlijk schoksgewijs gebeuren, maar daar gaan wij hier niet op wachten. Wij laten evolutionisme, diffusionisme en, vooral, functionalisme daarom hier verder buiten beschouwing.2

Hoe dan ook: We weten zeker dat er in de loop van de tijd personificatie optreedt. Aspecten van de natuur – en later ook de cultuur – die als fundamenteel ervaren worden veranderen in personen, in goden. Die ontwikkeling begint heel plaatselijk en specifiek en wordt dan in de loop van de tijd steeds algemener en bestrijkt een steeds groter gebied. Wellicht wordt het iets minder abstract als ik het in een vertelseltje giet.

  1. In het donkere bos achter ons dorp is een bronnetje waaruit een beekje ontspringt. Als je daar komt valt het zonlicht door de bladeren op het water en maakt er sterretjes in. Het ruikt er naar mos en groeiende dingen en al die dingen bij elkaar maken dat je je klein voelt en toch welkom. Je wordt er vanzelf stil van. Die bron luistert naar je, maar je moet wel eerbiedig zijn als je daar bent, anders word je ziek.

  2. Achter het dorp ligt een heilig bos waarin een nimf woont die de behoedster is van de bron die ons het water geeft dat wij nodig hebben. Twee keer per jaar brengen wij daar bloemen of vruchten zodat zij blijft stromen en ervoor zorgt dat het water niet bederft. Zo heeft elk dorp wel een geest in het bos of het water of op een berg of zo.

De Godin Beleria-Gasselternijeveenensis
  1. De Godin Beleria heeft in het heilige woud een tempel waarin een bron ontspringt met genezende krachten. Alleen dochters uit de meest nobele families mogen daar priesteres worden, en uit heel het land reizen mensen er naartoe om gouden sieraden in haar heilige bron te offeren.

  2. Onze stad is groot geworden omdat het een heilige plaats is voor de godin Venus in haar gestalte van Beleria-Gasselternijeveenensis. Zowel de Romeinen als de Saksen komen daar offeren en baden in haar heilige bron om te genezen van reuma.

En zo verder, en zo voort. Eerst heeft elk dorp wel een heilige bron, of een steen, of een kloof die een numineuze3 aanwezigheid ademt. Die numineuze aanwezigheid verzelfstandigt zich tot een kracht, de kracht tot een geest, de geest tot een plaatselijke godheid. Een paar van die goden worden internationale grootheden, adopteren plaatselijke goden en maken daar aspecten of manifestaties van zichzelf van. Wij noemen dat syncretisme, en in onze contreien waren het vooral goden uit het Grieks-Romeinse pantheon die als etiketten op onze eigen plaatselijke goden werden geplakt.

Een wijsteen van de Zeeuws-Romeinse godin Nehallennia

Eén aspect moeten wij moderne mensen goed in de gaten houden als wij kijken naar dit soort klassieke vormen van religiositeit. Dat aspect is de ethische instelling – of het eventuele gebrek daaraan – van de heidense ‘goddelijke wereld,’ zoals we die voor nu maar even zullen noemen. Wij zijn gewend – of we nu een kerkelijke achtergrond hebben of niet – dat God zich bij uitstek met de ethiek bemoeit. Wij associëren religie per definitie met deugdzaamheid (zelfs met “braaf zijn.”) Heidense goden hadden niet de uitgesproken ethische aard die God in de christelijke godsdienst (als erfenis van de joodse) later wel zal krijgen. Let wel: het is ook weer niet zo dat de goden van de oudheid volledig amoreel4 waren. Extreem kwaad werd wel degelijk bestraft, daar waren zelfs in verschillende pantheons gespecialiseerde godinnen voor, zoals de Griekse Furiën waar wij nog ons woord “furieus” aan hebben overgehouden, en de Keltische Morrigan. De lijst zou nog even door kunnen gaan. Net zo werd een extreem filantropisch leven wel degelijk beloond (hoewel niet zo rijkelijk als een extreem vroom leven, gewijd aan het offeren aan de goden). Toch waren de meeste heidense goden lang niet zo door goed en kwaad geobsedeerd als de God van Abraham, Isaak en Jacob, laat staan de Vader van Jezus Christus. We zullen verderop trouwens nog zien dat ook die een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt totdat Hij was zoals wij Hem nu kennen, maar daarover later meer.

Het meest bont maken het de goden van het Grieks-Romeinse pantheon. De verhalen over hen lezen regelmatig welhaast als een soap. Venus heeft een geheime affaire met Mars, Vulcanus, haar echtgenoot, vangt de twee terwijl ze met elkaar aan de gang zijn onder een net en stelt ze voor de rest van de goden tentoon. Die krijgen de slappe lach en laten de zo de bergen schudden.

Mar en Venus betrapt door

De Grieks-Romeinse goden zijn een intrigerend gezelschap, zowel in letterlijke als in figuurlijke zin, maar erg veel devotie inspireren ze niet. Ze zijn regelmatig kinderachtig, vraatzuchtig, geil, jaloers en wraakzuchtig. Ze werden dan ook op een gegeven moment nauwelijks meer serieus genomen als numineuze werkelijkheden. Ze waren “uitgeëvolueerd” of “opgebruikt” of hoe je dat bij goden ook maar wilt noemen. In de praktijk speelden ze op een gegeven moment alleen in de staatscultus nog een werkelijk religieuze rol. Voor de devotie van het volk waren ze al lang vervangen door andere goden, nogal eens geïmporteerd uit het oosten of uit Egypte. Zo werd de Egyptische godin Isis bijvoorbeeld fanatiek aanbeden in het Romeinse keizerrijk. Ook werden de zogenaamde “mysteriecultussen” populair, godsdienstige organisaties waarin je moest worden ingewijd door middel van allerlei indrukwekkende (en soms waarschijnlijk ook geestverruimende) rituelen. Het Romeinse keizerrijk in de laatste eeuwen voor het christelijk werd was een religieus pluriforme samenleving met verschillende lagen. De staatscultus hield de klassieke goden in ere – zonder veel emotionele lading, maar wel ernstig in de zin dat die goden als constitutief voor het voortbestaan van de maatschappij werden gezien. Daar werd uiteindelijk ook nog de cultus van de keizers aan toegevoegd. Bepaalde gestorven keizers werden als vergoddelijkt aanbeden in speciale tempels, en daarnaast was er nog de cultus van de zogenaamde “genius van de keizer,” de personificatie van zijn gezag en daarmee van het hele rijk. Naast de staatscultus was er de volksdevotie die, zoals al besproken, veelkleurig en zeer persoonlijk werd beleefd in de hartlanden van het Romeinse Rijk, met behulp van de import van exotische spirituele elementen. Daarbuiten, in gebieden als Gallië, Dalmatië, Germania en Brittannia mogen we er vanuit gaan dat de voor- romeinse godsdiensten gewoon bleven voortbestaan en door middel van syncretisme aan de klassieke goden werden gekoppeld. Onze eigen Nehallennia is daar een voorbeeld van. We hebben heel wat wijstenen ter ere van haar uit de Zeeuwse wateren gehaald die uitgesproken Romeins aanvoelen, maar zij was in feite gewoon een Germaans verschijnsel.

1

JOSEPH RATZINGER, Einführung in das Christentum, München, Kösel-Verlag, 1968. Engels: JOSEPH RATZINGER, Introduction to Christianity, San Francisco, 2004. Ook zou simpelweg de Catechismus van de Katholieke Kerk dit doel kunnen dienen, vooral voor hen die geen Duits, Frans of Engels lezen. Beide werken zijn makkelijk tweedehands verkrijgbaar in allerlei uitgaven, bijvoorbeeld via antiqbook.com De Catechismus is zelfs gewoon online te raadplegen op: https://rkdocumenten.nl/toondocument/1-catechismus-van-de-katholieke-kerk-nl/

2

Wie geïnteresseerd is in deze materie, die zeker meer aandacht verdient dan ik er hier aan kan schenken, kan ik van harte het volgende werk aanbevelen: VALEER NECKEBROUCK, Denken over religie. Antropologische theorie en godsdienst, Leuven, Universitaire Pers leuven, 2011.

3

Numineus is een woord waarmee we fenomenen aanduiden die in ons een religieuze manier van waarnemen of ervaren opwekken.

4

Amoreel betekent “zonder ethische instelling. Niet in staat of onwillig iets te vinden van goed en kwaad.” Dat is wat anders dan “immoreel,” dat duidt op morele slechtheid, kwaadaardigheid.

Discussion about this episode

User's avatar