De grote martelaressen hebben altijd zoiets als een speciale status gehad op de heiligenkalender. Ze maken op de een of andere manier emoties los waar hun mannelijke tegenhangers niet aan kunnen tippen. Natuurlijk: Laurentius en Sebastiaan worden met enthousiasme vereerd, en dat is ook altijd zo geweest. Maar Agnes, Cecilia en Dorothea komen toch nog net nog iets vaker voor op onze kerkmuren en sokkels, om nog maar te zwijgen van Catharina en Barbara. Dat waren in de middeleeuwen wel echt een soort halve godinnen. Dat is ironisch, want ze zijn nou juist vermoord omdat ze weigerden aan goden en godinnen te offeren. De heilige van deze week, Lucia, is een wel héél speciaal geval. Zij stierf de marteldood op Sicilië en schopte het, nota bene in de negentiende eeuw, tot zoiets als de heidense moedergodin van Scandinavië, of all places.
Om maar even met het begin te beginnen, de legende van Lucia gaat als volgt (ik geef hem hier met alle middeleeuwse versieringen erop en eraan, we zijn niet gereformeerd). Lucia was een christelijk meisje in de stad Syracuse op Sicilië, in de derde eeuw. Natuurlijk was zij beeldschoon, van adel en razend intelligent, want zo hoort dat. Haar vader stierf al vroeg, zodat haar moeder Eutychia het hoofd van het gezin werd. Die moest pragmatisch denken, en wilde Lucia uithuwelijken aan een rijke heidense jongeman. Die bleek natuurlijk een snoodaard te zijn, die haar alleen wilde hebben vanwege haar centen en haar mooie ogen.
Zij wilde trouwens sowieso niet trouwen, want zij had haar maagdelijkheid aan Christus beloofd, en wilde haar bruidsschat uitdelen aan de armen, zodat zij in het hemelse koninkrijk een schat zou bezitten.
Haar moeder wilde van dit alles niks weten, maar begon op den duur te twijfelen. Zij had al een hele tijd aan bloedverlies geleden en zich geen raad geweten. Daarop had haar dochter Lucia een heilige droom gekregen. In die droom verscheen haar de heilige Agatha. Die was 52 jaar daarvoor vermoord tijdens de vervolging onder keizer Decius, en deed het ene wonder na het andere. ‘Stuur je moeder maar naar mij,’ zei Agatha. ‘Want jouw geloof en vertrouwen zijn zo groot dat ik haar door Gods genade genezing wil schenken. En jijzelf zult de glorie van Syracuse worden.’ En natuurlijk ging het ook precies zo: na een hoop drammen en aandringen van Lucia ging Eutychia naar Agatha’s graf en was onmiddellijk en definitief gezond.
‘Nou heb je het bewijs dat ik niet maar wat loop te dromen,’ had Lucia tegen haar moeder gezegd. ‘Laat me dus een godgewijde maagd blijven en mijn geld aan de armen geven. Eutychia, praktisch als ze was, stribbelde nog wel even tegen - dat geld kon toch ook gewoon voor de zekerheid nog even bewaard worden en zo, maar er hielp letterlijk geen lieve moedertje aan. Lucia was begonnen haar goud en haar juwelen uit te delen aan de armsten van de armen.
De man die eerst met haar zou trouwen kreeg daarvan te horen, en werd woedend. Hij liep naar de heidense gouverneur en gaf haar aan als christen. Zij werd onmiddellijk gevangengenomen. ‘Offer aan de beschermgeest van de keizer, anders zetten we je in een hoerenkast,’ was de boodschap. Maar natuurlijk was Lucia nergens toe te bewegen. Letterlijk niet. Ze was niet meer van haar plaats te krijgen. Niet met een hele troep soldaten en zelfs niet met een span ossen. De gouverneur raakte in paniek van haar. Was ze bezeten door een kwade godheid of een demonische presentie? Hij liet hout en takkenbossen tegen haar opstapelen om haar levend te verbranden, maar zij was als de drie jongelingen in de vuuroven uit het boek Daniël. Het vuur laaide hoog op, maar zij stond stil en sereen en ongeschonden tussen de vlammen.
Onder de toeschouwers stond haar valse bruidegom, die haar om alle verkeerde redenen had willen hebben en niet had kunnen zien wie zij werkelijk was. Toen zij hem in de menigte ontwaarde trok zij haar eigen ogen uit de kassen en bood ze hem aan. ‘Hier heb je je juwelen,’ zei ze erbij.
De gouverneur begon bang te worden dat dit spektakel van christelijke standvastigheid een bekeringsgolf zou veroorzaken. Daarom zocht hij zijn toevlucht tot de enige remedie die romeinse beambten hadden tegen onverwoestbare heilige vrouwen. Hij liet haar de hals doorsnijden. Op de een of andere manier gaan ze daar altijd wél dood aan, en zo ging het nu ook. Lucia zuchtte bevallig en gaf de geest.
Goed, de werkelijkheid zal wel tegelijk een stuk minder feeëriek én een stuk minder gruwelijk en toch ook tegelijk een stuk grimmiger zijn geweest. Want romeinse heiligenverhalen zijn nou eenmaal een hoop dingen door elkaar. Je wordt er soms een beetje duizelig van.
Hoe dan ook veroorzaakte Lucia typisch zo’n kettingreactie die van de toevalligheden aan elkaar hangt, en toch volkomen logisch uitpakt. Waar dat griezelverhaal van die ogen precies vandaan komt weten we niet, want dat verschijnt pas heel laat. Maar tegen die tijd was ze zeker al de beschermheilige van de ooglijders. In combinatie met de datum van haar feest maakte haar dat tot een mythische gestalte in de donkerste en somberste tijd van het jaar.
Zo werd zij in de middeleeuwen een brengster van troost voor wie het niet meer zag zitten. Ofwel door het donker en de kou, ofwel door oogkwalen.
En dan gebeurt er iets geks. Aan het einde van de negentiende eeuw kregen de mensen in het westen voor het eerst last van hun gebrek aan identiteit. Dat gebeurde het eerst in protestantse gebieden, waar de godsdienst totaal geen ruimte liet voor de verbinding met de natuur en het onbenoembare in de menselijke ziel. Intellectuelen, zoals de gebroeders Grimm in Duitsland, en Hans Christian Andersen in Denemarken, begonnen eerst sprookjes en motieven uit het volksgeloof op te tekenen, en daarna te bewerken. Zij werden razend populair, en er groeide zoiets als een verlangen naar de heidense onderlaag van de beschaving en dat deel van de christelijke erfenis dat daar contact mee kon maken. Dat deel dus, dat de protestantse kerk had afgedankt en verwaarloosd.
Zo kwam ook Lucia van de storthoop terug, nota bene in het hoge noorden, in Zweden. Officieel ging het om een puur seculier iets, iets van buiten de Kerk. Die deed immers daar niet meer aan heiligen op die manier. Het begon in gegoede burgerfamilies waar veel boeken werden gelezen en graag werd geknutseld. Een van de meisjes mocht Lucia zijn. Zij kreeg een krans met brandende kaarsen op het hoofd om, in het donkerste van het jaar, het naderende licht zelf te worden. Het licht van de komende Verlosser, het Licht van de terugkerende zon. Het licht van de onverwoestbare hoop.
Als een lopend vuurtje verspreidde dat lieve gebruik zich over heel Scandinavië, net zoals de kersboom dat al eerder in Duitsland had gedaan. Want beide hebben natuurlijk stiekem dezelfde worteltjes.










