Beste lezers van mijn kluizenaarsdagboek,
Hier in het Noorden was het vrijwel de hele week echt novemberweer. Weliswaar was het niet koud, maar de mist was zo dicht dat je er zo ongeveer slingers uit zou kunnen knippen. Zo’n donkere, gesloten wereld doet je als vanzelf terugverlangen naar het groene sap van de Meimaand en de groeizame geuren die daar bijhoren. In zo’n stemming stort ik mij altijd graag op muziek die daaraan doet denken, en voor mij is dat bij uitstek het liederenrepertoire van Hildegard von Bingen. Vooral de Maria-hymne "O Viridissima Virga" geeft je zelfs als je zwemt in de novembermist nog de illusie dat het voorjaar gaat worden voor je het weet. Nou ja, in zekere zin is dat ook zo, als je het kerstmysterie als een voorbode van het nieuwe licht als een vorm van voorjaarsbelofte wilt zien.
Maar voordat ik te hard van stapel loop eerst maar eens even: wie was eigenlijk ook alweer die Hildegard van Bingen?
Hildegard werd geboren ergens aan het einde van de elfde eeuw, waarschijnlijk in 1098. Zij was het zevende of het tiende kind (niet helemaal duidelijk) van een echtpaar uit de lagere adel in het Rijnland. Er wordt van haar verteld dat zij altijd een zwakke gezondheid had, maar dat mag met een korreltje zout worden genomen. Zij werd immers uiteindelijk een jaar of tachtig, een meer dan prima leeftijd in de twaalfde eeuw. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een troop: een vast patroon in levensbeschrijvingen van religieuze personen. Een imposante ziel diende bij voorkeur in een frêle lichaam te zijn behuisd.
Dat zij van jongs af aan een sterke spirituele aanleg had mogen wij wel aannemen, daar schrijft zij ook zelf over. Die aanleg had trouwens niets teers of breekbaars. Hildegard is een typisch voorbeeld van een strijdbare mystica, waarover zo meteen misschien nog even iets.
Kloosterleven
Haar ouders brachten haar, waarschijnlijk toen ze acht jaar oud was, onder bij de kluizenares Jutta van Sponheim. Dit alles moet gezien worden in de context van de politieke verhoudingen van die tijd. Jutta was de dochter van de graaf van Sponheim, waarvan Hildegards vader een vazal was. We zitten hier duidelijk nog in de periode van de kloosters als familiebedrijven. Jutta was trouwens ook geen kluizenares in een afgelegen grot in het bos, maar eerder overste van een klein vrouwenkloostertje dat afhankelijk was van de abdij van Disibodenberg, een benedictijner mannenklooster.
Hildegard trad in in een klooster in oprichting, zo kun je het nog het beste zien. Toen Jutta stierf werd Hildegard door haar medezusters tot overste gekozen. De abt van Disibodenberg wilde daarop zijn gezag formaliseren door van het vrouwengemeenschapje een officiële priorij van benedictinessen te maken. De geschiedenis vertelt het niet, maar wellicht kende hij het karakter van Hildegard al goed genoeg om een hoop werk en ellende aan te zien komen. Hildegard wilde haar onafhankelijkheid bewaren en vroeg met haar zusters te mogen vertrekken naar de Rupertsberg in Bingen. De abt ging daarmee niet akkoord, waarschijnlijk om legitieme redenen. De zusters zouden immers van een behaaglijk stenen klooster in hutjes in het bos terechtkomen. Hildegard passeerde daarop de abt en deed een beroep op de bisschop. De abt hield voet bij stuk en er ontstond een conflict. Daarop werd Hildegard ziek. Ze werd getroffen door een verlamming, volgens haarzelf een straf van God omdat ze zijn wil om te verhuizen nog niet had uitgevoerd.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het er sterk op lijkt dat de wil van Jezus en zijn gramschap nogal eens samenvielen met haar eigen creatieve invallen en frustraties. Dat kon allerlei vormen aannemen, van politieke manoeuvres tot een goddelijk verbod op nogal willekeurige etenswaren die mevrouw waarschijnlijk niet lekker vond.
Hoe dan ook kreeg ze uiteindelijk haar zin, en zo zou het de rest van haar leven meestal blijven gaan. Ze stichtte een abdij in Bingen, waar ze ook stierf, zoals gezegd een jaar of tachtig oud.
Oeuvre en Reputatie
Ze laat een enorm oeuvre na, waarvan haar theologische, filosofische, mystieke en muzikale werken ongetwijfeld het belangrijkste zijn. Vreemd genoeg hebben ook haar goddelijk gedicteerde dieetboeken nog altijd een trouwe schare aanhangers, wat een zegen is voor speltboeren en een vloek voor aardbeientelers en liefhebbers van prei. Die laatste twee zijn namelijk volgens de "Jezus" van Hildegard typische voorbeelden van "keukenvergif."
Ze was een renaissancemens avant la lettre, en kon en deed alles tegelijk. Ze werd al bij leven wereldberoemd, werd door de groten der aarde geraadpleegd en kreeg een enorme invloed, niet alleen op kerkelijke zaken. Men noemde haar "profetes" en "de sybille van de Rijn," naar de roemruchte orakels uit de klassieke oudheid.
Er wordt, zoals je kan verwachten, nogal eens op Hildegard geschoten met het arsenaal van de moderne psychologie. Dan worden haar verschillende persoonlijkheidsstoornissen aangewreven om haar theatrale en overheersende karakter te verklaren. Ook worden dan doorgaans haar visioenen als hallucinaties of zelfs bedrog afgedaan.
Ook wordt zij vaak geframed als boegbeeld van het feminisme. Dan is zij de zielige onderdrukte vrouw die haar fantasie inzette om bigotte religieuze mannen te slim af te zijn. Dat daarmee alles waar zij werkelijk voor stond als onoprecht en manipulatief wordt afgedaan vindt men daarbij duidelijk geen probleem.
Hildegard had gewoon geen eenvoudige persoonlijkheid. Dat vond de Kerk lange tijd ook. Ze is één van de grootste heiligen van het christelijke westen, maar tot 2012 nooit werkelijk heiligverklaard. Niet omdat men haar niet indrukwekkend vond, maar omdat ze, zelfs als herinnering, totaal onberekenbaar was. Dat terwijl ze wel al snel op de liturgische kalenders voorkwam en ook een officiële cultus had. Paus Benedictus XVI verklaarde haar tot kerklerares, de hoogst verheven rang voor heiligen die in hun bed gestorven zijn. Om dat te kunnen doen voltrok hij tegelijk ook een zogenaamde Æquipollens canonizatio, een heiligverklaring zonder proces die in feite een bevestiging van een gegroeide heiligencultus betekent.
Hildegards mystiek
Het gaat ons hier natuurlijk niet in de eerste plaats om Hildegards politieke of feministische betekenis, laat staan dat wij ons met middeleeuwse dieetkunde onledig houden. Wij willen weten hoe haar ervaring van God eruitzag. En daar stuiten we op een probleem dat je waarschijnlijk na het voorgaande al kunt raden:
Wat is, in het werk van Hildegard, werkelijk mystiek? We hebben een berg moeilijk te interpreteren beschrijvingen van visioenen, met zelfontworpen miniaturen die... het eigenlijk alleen nog maar ingewikkelder maken. Bij een deel daarvan gaat het om zogenoemd vatische teksten. Dat zijn profetische, waarschijnlijk deels politiek geëngageerde teksten die ons in het hier en nu niet veel verder gaan helpen. In die categorie is het bovendien een duivelskunst om het kaf van het koren te scheiden. Want het is wel duidelijk dat Hildegard wel degelijk kaf tussen het koren had zitten. Ze had een duistere kant. Dat maakt haar voor ons herkenbaarder en ergens charmanter, maar we willen er ook niet door op een dwaalspoor worden gebracht.
Dit is de reden dat ik mij persoonlijk liever bezighoudt met Hildegards liederen. Daarvan heeft zij zowel de tekst als de muziek geschreven. Het is overdonderend repertoire dat zelfs na bijna duizend jaar nog niet verouderd is. Ook als het niet om letterlijke getuigenissen van persoonlijke ervaringen gaat spat de nagalm van de godsontmoetingen van Hildegard eraf.
Voor we de tekst van "O Viridissima" gaan lezen nog even het volgende: sommige liederen van Hildegard gaan direct over God, maar andere handelen over heiligen. Soms is dat Maria, maar soms gaat het ook om plaatselijke heiligen waar wij maar moeilijk warm voor kunnen lopen. Denk er dan aan dat heiligenverering altijd draait om de verwondering over Gods werkende Aanwezigheid in de heilige in kwestie, nooit om de heilige zelf. Zo kan het zijn dat één van de meest extatische mystieke hymnen ooit, Hildegards "O Euchari" formeel handelt over de één of andere Eucharius die de eerste bisschop van Trier zou zijn geweest.
God gaat onze voorstelling te boven, maar openbaart bepaalde aspecten van zichzelf in mensen die door Hem bezield worden. In het geval van Maria gaat het dan om heel zijn vrouwelijke kant die in de openbaring overal aanwezig is, maar altijd in zekere zin verborgen. De goddelijke Moeder, maar ook de verborgen Belofte van een nieuw begin zoals dat besloten ligt in een jong meisje. God als wat op uitbarsten staat. Tegelijk kan Maria ook altijd gewoon als zichzelf gelezen worden, als ziel die door God wordt gekoesterd, bewoond en gered. Ik probeer hier een vertaling te maken die de betekenis tenminste enigszins laat doorschijnen.1
O, gloeiend groene rank, ik groet je, die uit de wassende wind van het verlangen van de heiligen bent opgeschoten. Het verlangen te weten. De tijd kwam dat je bloeide tot in je twijgen. Wees gegroet, gegroet ben jij want de hitte van de Zon gloeide in jou op als de geur van balsem. Want in jou bloeide open de schone Bloem, die geur gaf aan alle uitgedroogde kruiden, en ze werden weer van vergroenende levenskracht vervuld. De hemelen lieten dauw neerdalen over het gras en de hele aarde schaterde omdat ze nu overal vrucht droeg en de vogels van de hemel in haar nestelden. Nu was er eten voor de mensen en grote blijdschap bij allen die ervan aten. Daarom is in jou, o Maagd, de volle volheid van de vreugde. Hierover moet de hoogste lofprijs juichen, ook al keek Eva erop neer.
Zoals al gezegd stel ik voor de tekst op twee niveaus te lezen. Ten eerste is daar het mysterie van Maria zelf in de heilsgeschiedenis. In haar wordt duidelijk waar het verlangen van het volk Israël naar verlossing op uitdraait. In haar worden de profetieën van de Schrift vervuld. Zodoende wordt zij geboren uit "het verlangen te weten," of zelfs uit "de naspeuring" of het "piekeren" van de heiligen. Sciscitatione, staat er in het Latijn. Een zinsnede die in eerste instantie cryptisch lijkt. "De tijd kwam dat je opbloeide" slaat ook daarop. De verlossing was de hele tijd al latent aan het groeien in het Godsvolk, van generatie op generatie, tot zij plotseling openbloeide uit Maria in de Persoon van de Christus. Hij maakt de dorre kruiden weer groen. Dat is een verwijzing naar de dorre beenderen in het visioen van de profeet Ezechiël2 die weer tot leven worden gewekt, een passage die traditioneel gelezen wordt in de Paasnacht. Ook verwijst het naar Jezus die, terwijl Hij zijn kruis naar Golgotha draagt, een groepje huilende vrouwen vermaant. "Als men dit al doet met het groene hout, wat zal er dan met het dorre geschieden?"3 De dauw die uit de hemel neerdaalt is de Heilige Geest die Maria zwanger maakte van de Verlosser, en ons allemaal van Gods heil als wij Hem willen aanvaarden. Dit is, zoals het hier staat, een verwijzing naar de introïtus (het intredegezang) van de Votiefmis ter ere van Maria in de Advent die razend populair was doorheen heel de Middeleeuwen. Het eten waarover wordt gesproken is Jezus' Lichaam, dat groeide in de schoot van Maria en dat wij eten in de heilige Communie. Door dit alles maakt Maria de ongehoorzaamheid van Eva weer goed.
Zoals gezegd kan de hymne in tweede instantie ook gelezen worden als een lofzang op de moederlijkheid van God, die in Maria zichtbaar wordt gemaakt.
Tot zover "O viridissima Virga." Volgende keer doen we er nog eentje, die nog een stuk geheimzinniger is.
De muziek openbaart nog meer van Hildegards innerlijk dan haar teksten. Voor wie een abonnement op een streamingsdienst heeft, zoals Apple Music of Spotify, kan ik van harte de legendarische uitvoeringen van het werk van Hildegard van de groep Sequentia aanbevelen. Daar is ook "O Viridissima" bij. Verder zijn er fantastische uitvoeringen van Wishfull Singing, uit ons eigen Nederland. Wie zin heeft in iets lekker geks moet eens zoeken op "Vision: The Music of Hildegard von Bingen" met Emily van Evera. Daarop staat een wel héél bijzondere uitvoering van O, Viridissima.
Zie voor het oorspronkelijke Latijn en een meer letterlijke Duitse vertaling: HILDEGARD VON BINGEN, Lieder, Symphoniae, Beuroner Kunstverlag, Beuron, 2012, p.199-200.
Ezechiël, 37, 1-14.
Lc. 23, 27-31.



