Dit is het tweede deel van een tweeluik. klik hier voor Deel 1.
Vanaf de twaalfde eeuw wordt er geen enkel boek uit het Oude Testament zo intensief gelezen en becommentarieerd als het Hooglied.1 Ik wil er daarvan drie kort beschrijven, waarvan vooral de laatste twee van kapitaal belang zijn geweest voor de ontwikkeling van de latere Rijnlandse en Middelnederlandse mystiek.
De meeste van de Hoogliedcommentaren hadden een mystieke inslag, dus beschrijven de opgang van de ziel naar de ontmoeting en vereniging met God. Het Hooglied was daar duidelijk bij uitstek geschikt voor. Zelfs commentaren die eigenlijk een andere intentie hadden zijn daardoor vaak nog steeds mystiek interessant.
Rupert van Deutz
Zo hebben we nog een commentaar van Rupert van Deutz2 dat de menswording en geboorte van Christus beschouwt in het licht van het Hooglied. Eigenlijk gaat het voornamelijk over Maria, die door de traditie is overladen met symbolen en eretitels daaruit. Denk aan de geheimzinnige litanieën die ter ere van haar worden gezongen. Dat zijn lijsten met eretitels die telkens verbonden worden met een korte smeekbede. Die eretitels doen vaak weliswaar lieflijk, maar ook merkwaardig aan. Het zijn kreten die je niet altijd onmiddellijk zou verwachten als beschrijving van een persoon. Om maar eens een paar voorbeelden te geven:
“Gouden Huis, bid voor ons,
Ark van het Verbond, bid voor ons,
Zetel der Wijsheid, bid voor ons,
Spiegel der Gerechtigheid, bid voor ons,
Maar ook minder voor de hand liggende lofprijzingen duiken op, zoals bijvoorbeeld “Eerwaardig Vat” (die zou tegenwoordig niet meer als een compliment worden opgevat, vrees ik). Een heel stel van die Mariatitels komt rechtstreeks uit de mond van de bruidegom van het Hooglied: “Cipres op de Berg,” “Verzegelde Bron,” “Besloten Tuin,” “Roos van Saron,” enzovoort. Nu is het boek van Rupert duidelijk ouder dan de litanieën, maar we moeten het wel in dezelfde sfeer zien, zelfs als één van de wortels ervan. Hij was trouwens niet alleen een behoorlijk subtiel schrijvende theoloog, maar ook een man met een rijk geestelijk leven. Zijn belangstelling ging boven alles uit naar de Sacramenten, die hij op een ongewoon intensieve manier beleefde. We hebben van hem zeer persoonlijke verslagen van zijn eigen visioenen en godsontmoetingen, die meestal daarmee verband houden. Zijn Hoogliedcommentaar dwaalt regelmatig af naar de persoonlijke verhouding van de ziel met God. Het is dus geen mystiek3 boek, en tóch een mystiek boek. Het is - ik zei het al eerder - alsof het Hooglied daar als vanzelf naar neigt, altijd weer dáár op uitdraait. Hij eindigt het werk dan ook met een duidelijk mystiek georiënteerd gebed, gericht aan de Heilige Maagd:
‘O zalige Maria, bergtop onder alle bergen, maagd onder de maagden en heilige onder de heiligen, tot alle balsembergen wenden wij ons en wij verzoeken om een antwoord en zij antwoorden ons: “Wij verheffen onze blik tot de bergen van waar ons heil zal komen (Psalm CXX), maar wij wenden ons vooral tot U, tot U vooral richten wij, met voorbijzien van al het andere, onze blik, om Uw hulp smeken wij met veronacht-zaming van andere hulp. Bij het heilig geheim van Uw schoot en bij het zwaard dat Uw gemoed doorboorde smeken wij U, bewerk dat wij het licht mogen zien van de eeuwige bergen, de beminde namelijk en de beminde die uit de beminde voortkomt samen met de liefde van beiden, de Vader namelijk en de Zoon en de heilige Geest, tezamen één levende en waarachtige God, wiens rijk blijft, doorheen de eeuwen der eeuwen. Amen.”4
Bernardus van Clairvaux en Willem van St. Thierry
Het volgende commentaar dat ik hier wil noemen is uitgesproken mystiek van aard, namelijk de “Preken over het Hooglied” van de heilige Bernardus van Clairvaux (1090- 1153). Daaruit hebben we de afgelopen twee weken gelezen. Ik zeg “uitgesproken mystiek van aard.” maar daar zal niet iedereen het mee eens zijn. Op het eerste gezicht gaat het Bernardus over de verlossing van de menselijke ziel in het algemeen. Die blijkt alleen, vooral als je even doorleest, uitgesproken mystiek van aard. Eeuwen later zou Karl Rahner opmerken: “ Der Christ der Zukunft wird ein Mystiker sein, oder er wird nicht sein.”5 De heilige Bernardus zou dat met hem eens zijn geweest. De bestemming van de menselijke ziel is de goddelijke Bruidegom, hoe dan ook.
Gelijktijdig met Bernardus, en in dialoog met hem, schrijft Willem van St. Thierry. Deze twee kenden elkaar goed en hebben samen het Hooglied gelezen, toen ze alle twee gedwongen waren lange tijd in de abdij van Clairvaux te verblijven. Beiden moesten herstellen van een ernstige ziekte.
De commentaren van beide abten verschillen van stijl en ritme. Bovendien behandelen ze niet precies hetzelfde deel van de tekst. Toch is de essentie van wat ze willen zeggen wel degelijk identiek: de mens komt dichter bij God naarmate zijn liefde onzelfzuchtiger wordt. De mens staat eerst tot God als een slaaf tot zijn meester, dan als dienaar tot zijn Heer, dan als kind tot zijn ouder en uiteindelijk als bruid tot haar Bruidegom. Telkens als de ziel dichter naar God gegroeid is komt dat neer op een verlies van trots en wantrouwen en een steeds grotere onbevangenheid en openheid. Steeds minder honger en krampachtigheid, steeds meer overgave en het verlangen zich in God uit te gieten.
Daarbij moet de hele tijd in gedachten worden gehouden dat elke vorm van authentieke liefde altijd een uitingsvorm, een afdruk of zelfs een manifestatie is van de dynamiek tussen de drie goddelijke Personen van de Drie-eenheid, die elkaar volmaakt beminnen. In de Westerse, Latijnse, theologie is de Heilige Geest zelfs niets anders dan de liefde tussen de Vader en de Zoon die zo allesoverstijgend is dat Hij tot een nieuwe Persoon wordt.
Om wat te proeven van deze werken zullen we ergens in de komende tijd twee Hoogliedpreken van Bernardus lezen. Maar om te beginnen geef ik hier eerst een fragment van Willem van St. Thierry. Juist om zowel het verschil tussen de twee als de verwantschap te kunnen proeven kies ik een passage waarvan we straks ook de behandeling door Bernardus zullen lezen: “Hij kusse mij met de kus van zijn mond.”
Tekst van Willem van St. Thierry
We bevinden ons in het paleis van de koning, maar niet in de staatsievertrekken, maar in de voorraadkamers. Die voorraadkamers gebruikt Willem als symbool voor de kennis. Kennis in de meest brede zin van het woord: niet alleen de boekenwijsheid die de ziel in de loop van haar leven heeft opgedaan, maar alles wat rationeel is aan haar geloof. Het nadenken over God en de wereld, de schepping en de verlossing. Het overwegen van de Heilige Schrift en het bedrijven van theologie.
In die voorraadkamers heeft de bruid de Bruidegom vluchtig ontwaard, en zelf heeft Hij haar gekust. Rationeel bezig zijn met het geloof is Hem dus niet te min: Hij vertoont zich daar en Hij verwaardigt zich zelfs om daar de bruid te kussen. Wat Willem wil zeggen is dat je verstand gebruiken om God te benaderen niet vruchteloos is. Kennis is een serieuze gelegenheid om God te ontmoeten. Maar niet in zijn volheid. Het kan een begin zijn, maar de vervulling ligt eraan voorbij.
Aan de kennis voorbij ligt de wijsheid, en aan de voorraadkamers voorbij ligt de wijnkelder. Merk op dat we tegelijk ook van meervoud naar enkelvoud gaan. Kennis gaat gepaard met spreken, met begrippen en beelden. Het is een samengesteld fenomeen, het heeft onderdelen. Vandaar voorraadkamers - meervoud. Wijsheid is veel minder een stelsel van feiten en vaardigheden als wel een staat van zijn. Vandaar: wijnkelder - enkelvoud. In dit geval gaat het om de wijsheid die de ziel van God krijgt, dus de Geest van wijsheid, de Heilige Geest. Die is bij uitstek de kracht die verenigt. De eigen aard van Gods Geest is dat Hij één maakt. Hij is de liefde die de Vader en de Zoon verbindt, de kracht die de Kerk tot één Lichaam van Christus maakt, Hij is de harmonie in Persoon. De Bruidegom heeft dus de bruid vluchtig gekust in de voorraadkamers en is daarna verdwenen naar de wijnkelder. Nu verlangt zij naar een volledige kus, maar die zal ze in de voorraadkamers niet krijgen. Laten we Willems commentaar maar eens aan het woord laten:
“Ik heb zijn Aanschijn over mij zien lichten over mij,” zegt zij. De blijdschap van zijn Aanschijn heb ik ontvangen. Ik heb gevoeld dat de genade ligt uitgestort op zijn lippen. Laat niemand er zich in mengen, laat niemand tussenbeide komen. Dat Hijzelf mij kust met een kus van zijn mond! Want iets anders verdraag ik al niet meer. De adem van de kus van iemand anders wil ik niet hebben. Alle andere kussen stinken, wat mij betreft! Alleen de kus van de Bruidegom ademt goddelijkheid.
De kus als liefdevolle, maar uitwendige, lichamelijke vereniging vraagt om de innerlijke vereniging waarvan ze het teken is. Wat zo door de mond wordt uitgedrukt wil niet alleen de lichamen samenvoegen, maar ook een wederzijdse uitwisseling, een samensmelten van de geesten. Christus, de Bruidegom, heeft aan de bruid, de Kerk, een hemelse kus gegeven toen het Woord vlees werd. Hij is zo dicht naar haar toegegaan dat Hij zich met haar verbonden heeft. Die verbondenheid is zó intiem dat Hij één werd met haar. God werd mens en mens werd God. Net zo geeft Hij ook aan de trouwe ziel, zijn bruid, diezelfde kus. Dat doet Hij als Hij bij haar de genade van zijn liefde instort. Daarbij bezorgt Hij haar een helemaal eigen en hoogstpersoonlijke blijdschap, als zij denkt aan alle goede dingen die aan allen geschonken worden. Hij trekt haar geest naar zich toe en stort bij haar zijn eigen geest in, zodat ze onderling één geest zijn.
31. Voor Hij wegging heeft de Bruidegom zijn bruid snel een klein kusje gegeven in de voorraadkamers, en nu verlangt ze vurig naar een échte, volledige kus met alle zoetheid die daarbij hoort. Daarover zei onze Heer tegen zijn Vader, toen Hij bad voor zijn leerlingen: “Vader, ik wil dat zij één zijn in ons zoals Gij en ik één zijn. Dat de liefde waarmee Gij mij hebt bemind in hen mag zijn, en Ik in hen.” Dit betekent dat zij genade op genade uit zijn volheid heeft gekregen: na de genade van het geloof ook de genade van zijn liefde. Nu wil ze daar de volheid van hebben, de volheid van de Heilige Geest, die de eenheid van de Vader en de Zoon is en de liefde tussen hen. Ze wil in de Geest naar de volheid van de blijdschap die niemand meer van haar kan afpakken. Ze zou ontbonden willen worden om met Christus te zijn. Nu ze van het hoogste Goed heeft geproefd vindt ze het niet meer nodig nog langer in haar lichaam te blijven.
32. Zij die dit verschijnsel niet kennen moeten dit echt leren, zodat ze zich zullen omkeren om het te zien. Mogen ze de motivatie krijgen om te leren ervaren hoe zich dit afspeelt in het gedrag en het bewustzijn van hen die zich hebben bekeerd tot de Heer en een nieuw leven leiden. Hun hart en heel hun leven wordt verscheurd tussen verdriet en blijdschap: verdriet omdat de Bruidegom er niet is, blijdschap omdat de Bruidegom er wél is. Het enige waar ze nog naar uitzien is de eeuwige blijdschap van het aanschouwen van Hem. Dat gebeurt bij hen niet één keer of zelfs maar op één manier. Het overkomt hen de hele tijd en op allerlei verschillende manieren. Het is een soort moeizaam oefenen in het liefhebbende hart en in het leven dat omhoog streeft. Het gebeurt niet op één dag, maar duurt een hele tijd. Het speelt zich af op allerlei vlakken en steeds weer anders. Dat hangt af van de tederheid van de gevoelens en hoe ver de ziel al is gekomen of niet.”
De overgang van de voorraadkamers naar de wijnkelder is dus niet een deur waar je opéén welbepaald moment doorheen kunt stappen. Het is een op en neer en heen en weer van smachten en vervuld worden, van verlangen en verkrijgen. Wie al wat meer op de hoogte is van de indeling die doorgaans gemaakt wordt van de voortgang van het geestelijke leven zal hier moeten denken aan de via illuminativa. Dat is het middelste deel van het pad naar de beschouwing, dat wordt gekenmerkt door een steeds groeiend verlangen naar God. Hij is er al en Hij is er nog niet. In feite is Hij er natuurlijk al, klaar om de bruid te kussen met heel zijn volheid. Wat zij niet beseft is dat zij het zelf is die Hem dat nog verhindert. In feite durft ze de stap van de voorraadkamers naar de wijnkelder nog niet goed te zetten.
Om volledig gekust te worden moet ze alle andere “kussen,” alle geschapen dingen waar ze stiekem nog best een beetje verliefd op is, helemaal loslaten. Ze zegt wel dat die stinken, maar meent ze dat ook echt al helemaal? De volledige kus van de Bruidegom - hier door Willem gelijkgesteld met de Heilige Geest - is immers een volledige vereniging die geen verdeeldheid, geen veelheid meer duldt. We lezen het hier niet, maar we mogen er wel vanuit gaan dat ook de zelfzucht die er in de ziel nog is wel een belemmering zal zijn. Dat wat er in haar nog donker is, wil niet teniet gedaan worden door Gods Licht. En schrikt dus terug. En zo blijft ze heen en weer geslingerd worden tussen de voorraadkamers en de wijnkelder. Als de voorraadkamers gelijkgesteld kunnen worden aan overweging in de vorm van kennis doelt Willem hier in feite natuurlijk op de meest subtiele vorm van innerlijke strijd. De Wijsheid is dan de volle overgave aan Gods Aanwezigheid die helemaal ontdaan is van begrippen en die totaal voorbij is aan de discursieve rede - die immers niet zonder begrippen kan. Maar dat is een ander verhaal, dat een andere keer maar eens moet worden verteld.
CABASSUT, A., en OLPHE-GALLIARD, M., in Dictionnaire de Spiritualité, 2, 101.
ca.1075-1130, een benedictijner abt uit de buurt van Luik.
Als ik het woord ‘mystiek’ gebruik, betekent dat altijd dat het beschrevene te maken heeft met de relatie tussen de menselijke ziel en God. Dus met het ‘ervaren’ of ‘ontmoeten’ van God op een directe manier.
AXTERS, S. G., Inleiding tot een geschiedenis van de mystiek in de Nederlanden door Stephanus G. Axters, O.P. Lid van de Academie, in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks), 1967, p. 210.
Karl Rahner, Jezuïet, (1904-1984) was één van de meest invloedrijke theologen van de twintigste eeuw.



