Inleiding
We verdiepen ons wat in het Bijbelboek Hooglied, dat in de mystieke literatuur zo ongeveer even alomtegenwoordig is als God de Vader. Dat geldt bij uitstek voor de Middeleeuwse mystieke literatuur, waar wij één van onze accenten op hebben liggen. In vrijwel elk mystiek werk uit die tijd duikt het Hooglied op, soms expliciet maar anders wel impliciet, in de vorm van een citaat of een beeld. Wij kunnen dus niet om dit boekje heen.
Dat betekent wel dat wij ons in het wilde woud van de Bijbelexegese (Bijbelverklaring) moeten begeven, één van de meest onbestendige takken van de christelijke theologie. Bijbelwetenschap is zo veranderlijk en verraderlijk als schaatsijs en zo prikkelbaar als het menselijk darmstelsel. Dat komt omdat de uitkomsten ervan nogal eens directe consequenties hebben voor theologische controversen en zelfs kerkpolitieke worstelingen. Ik heb in dat alles geen zin. Ik stuur hier dus even weg van de nieuwste en meest modieuze fenomenen op dit terrein en beperk mij tot wat (redelijk) breed geaccepteerd wordt.
Gelukkig gaat het boek waarop wij ons vandaag richten over een onderwerp dat in exegetische kringen doorgaans als onschuldig wordt beschouwd en zelden tot ophef of schandalen leidt, namelijk seks...
1. Wat is het Hooglied?
...want het Hooglied was oorspronkelijk gewoon een boekje over menselijke liefde en seks, daarover zijn de meeste exegeten het ondertussen wel eens.1 Wilde men vroeger nog koste wat het kost bewijzen dat de schrijvers ervan hoogverheven spirituele motieven hadden: van dat idee is men ondertussen wel afgestapt. In ieder geval voorlopig (want in de exegese is nooit iets zeker).2
Wat het Hooglied in de Bijbel heeft doen belanden is een mysterie van het geloof. God noch profeet speelt er een rol in en langs de meeste religieuze morele meetlatten zou het ontoereikend worden bevonden. Het viert immers de menselijke seksualiteit buiten het huwelijk. Bij de vorming van de joodse canon in de tweede eeuw na Christus schijnt er ook wel enige discussie over te zijn geweest of het moest worden opgenomen of niet, maar geen heftige discussie, zeker niet in vergelijking met sommige andere gevallen. Het is de eerste van de vijf Megilloth, de "geschriften," of "rollen" die traditioneel tijdens joodse feesten gelezen worden. Omdat het daarvan het eerste is wordt het op het joodse paasfeest gelezen.
Bij joden zowel als christenen werd het boek religieus acceptabel gemaakt door het aan Salomo toe te schrijven en er een allegorische betekenis aan te geven. Dat was witwasserij van het zuiverste water, maar we moeten ze daarvoor dankbaar zijn. Wat zou de Bijbel een stuk saaier en lelijker zijn zonder het Hooglied. Daarbij vervult het - oorspronkelijk bedoeld of niet - een zeer nuttige rol als technisch apparaat voor het uitdrukken van het innerlijke leven van de gelovige ziel.
Het Hooglied is het zesentwintigste boek in onze (katholieke) Bijbels. Het is niet lang. In mijn Willibrordvertaling beslaat het acht pagina's, honderdzeventien verzen in acht hoofdstukken. Het is een uniek geheel dat, afgezien van een enkel opschrift en wat ondefinieerbare fragmenten, bestaat uit poëtische dialogen en gedichten.
Het onderwerp ervan was oorspronkelijk de liefde tussen man en vrouw, met alles erop en eraan, geestelijk en fysiek. Dus niet de liefde tussen God en zijn volk, de liefde tussen God en de ziel of de liefde tussen God en de Kerk. Dat zijn de latere allegorische toepassingen die ik net al even aanstipte.
Het is in feite simpelweg één van de vele sterren aan het firmament van een lange traditie van liefdeslyriek uit het Midden-Oosten die tot op de dag van vandaag voortduurt. Sla een willekeurige bundel met Arabische poëzie open,3 en de associatie met het Hooglied zal al snel bij je opkomen, met alle verschillen die er na duizenden jaren ontwikkeling natuurlijk óók zijn. Vooral het metaforengebruik van de Arabische (maar ook Perzische) dichters roept een sfeer op die een gemiddelde westerling onmiddellijk aan het Bijbelboek zal doen denken. Toch is het in het geval van die Arabische liefdesgedichten onmiddellijk glashelder, meer nog dan bij het Hooglied, dat ze géén religieuze betekenis hebben. Zo is de liefde die erin beschreven wordt nogal vaak overspelig en meestal ook (maar niet altijd) asymmetrisch. Als je denkt aan de consequenties die dergelijke avonturen nogal eens hadden voor de vrouwelijke partij zou je ze zelfs cynisch kunnen noemen. In het Hooglied wordt tenminste een liefdesrelatie in beschreven die wederzijds is. Het gaat om een idyllische verhouding, een gezonde, vreugdevolle liefde. Maar wel een aardse liefde. En, zelfs in dit geval, buiten of voor het huwelijk.
Dat het Hooglied toch het mystieke boek bij uitstek is geworden ligt puur en alleen aan het feit dat het op de één of andere manier in de Bijbelse canon is beland, en zo in een totaal ander perspectief is komen te staan. Het is, zonder dat er een letter aan veranderd hoefde te worden, tot één grote theologische metafoor geworden. In dat perspectief is het opgebloeid tot één van de meest vruchtbare boeken van de Heilige Schrift. En één van de belangrijkste. Toch niet slecht voor een profaan boekje over verliefdheid.
Het Hooglied beschrijft een man en een vrouw die kunnen worden geïdentificeerd als (Koning) Salomo en een Sulamitische, dus een vrouw uit de plaats Shulem. Vaak worden ze "de jongen" en "het meisje" genoemd, want het gaat overduidelijk om een verse, voorjaarsachtige liefde. Misschien is het zelfs beter om over een verliefdheid te spreken. De teneur van het boek is dat die twee zich enorm in elkaar zitten te verheugen en te verwonderen. Dat maakt het een heel vrolijk, blij boekje. Natuurlijk zit er wel een kort momentje in dat de liefde even in gevaar lijkt te zijn, want zo hoort dat nu eenmaal. Dat momentje gaat alleen zo vluchtig voorbij dat het eigenlijk geen naam mag hebben. Zelfs de gemiddelde romantische komedie uit de jaren 1990 bevat meer suspense dan het Hooglied. Het bestaat echt voor negentig procent uit zuivere lyriek.
Het is overduidelijk een samengesteld werk, dat meerdere redacties heeft ondergaan. Daarom is het genre ervan nog niet zo simpel te benoemen. Het ademt een poëtische sfeer, maar het is niet één doorlopend gedicht. Het lijkt erop dat er gedichten of liederen in zijn opgenomen die al vóór de samenstelling ervan onafhankelijk bestonden. Er zijn dialogen en spreekkoren en een soort terugkerende refreinen.
Zoals voor Bijbelboeken gebruikelijk zijn de redacties nogal eens klungelig verlopen, zodat ze verwarrende sprongen in de huidige tekst hebben veroorzaakt. Zo is er nogal eens onduidelijkheid over wie er nou eigenlijk aan het woord is: de man, de vrouw of nog iemand anders.
Wanneer de huidige tekst klaar was, en waar die tot stand kwam is onduidelijk. Het opschrift schrijft het aan Salomo toe, maar dat moet wel een verdichtsel zijn. Sommige van de gedichten die erin zijn opgenomen zouden tot ver in de geschiedenis terug kunnen gaan, maar zeker niet het geheel als zodanig. De tekst wemelt van de Arameïsmen,4 wat in de Bijbel altijd op een tijdvak ná de Babylonische ballingschap5 wijst, dus grofweg na de zesde eeuw voor Christus.
Ondanks de licht verstoorde structuur is het boek van een grote schoonheid. Het ademt een pastorale6 sfeer vol beelden uit het leven op het land en de opbloeiende natuur. De flamboyante metaforiek ervan werkt ons, moderne mensen, soms wat op de lachspieren, maar niet genoeg om ons blind te maken voor de lieflijkheid ervan. De beschrijving van de coiffure van het meisje is legendarisch. De uitroep dat zij "lokken als kudden geiten" draagt zal niet snel door een modern reclamebureau voor een kapperszaak worden overgenomen. Wat we ons bij "borsten als gazellenwelpen" moeten voorstellen is ook niet onmiddellijk helder. Dat alles doet er in feite niet toe. De toon is onmiddellijk herkenbaar als paradijselijk, dat is waar het om gaat. De blik op de liefde die eruit spreekt is bovendien totaal onschuldig en naïef. Er is geen spoor van ironie in te vinden. Anders zou het zeker nooit de rol hebben kunnen krijgen die het gekregen heeft: het mystieke boek bij uitstek.
2. Het Hooglied in de eerste eeuwen van de Kerk
Zoals al opgemerkt beschouwden joodse theologen het Hooglied als een allegorie voor de liefde tussen God en zijn volk. Ongetwijfeld in navolging daarvan werd dat in het christendom de liefde tussen God en de Kerk.7 Wat ons hier het meeste interesseert is de derde interpretatie: het Hooglied als vertelling over de relatie tussen God en de ziel van iedere afzonderlijke gelovige. Die vinden we al uitbundig terug in het werk van Origenes (ca. 185-254). Die schreef nota bene drie keer uitgebreid over het Hooglied, de laatste keer zelfs extreem uitgebreid, in tien boeken van in totaal zo'n 20.000 regels. Voor antieke begrippen is dat een serieus boek. Origenes behandelde daarin uiteindelijk elk vers. Hij begint telkens met het weergeven van de letterlijke betekenis van de tekst, gaat dan verder met de betekenis in het licht van de relatie tussen God en zijn Kerk. Uiteindelijk belicht hij het vers in het licht van de relatie tussen God en de volmaakte ziel. Zijn boek heeft echt school gemaakt. De traditie van de Hoogliedcommentaren zoals wij die kennen zou er zonder zijn werk gewoon niet zijn geweest. Bovendien zijn er nogal wat grote thema's uit de mystiek die hier voor het eerst uitgebreid behandeld worden: Geestelijke zintuigen, de menselijke ziel als strijdtoneel voor engelen en demonen, de gaven van de Heilige Geest in de ziel en de rol van de Geest bij de verlichting van de Ziel, de graden van volmaaktheid in de ziel enzovoort.
Het tweede belangrijke commentaar op het Hooglied is jammer genoeg onvoltooid, want het is van de heilige Gregorius van Nyssa. Van Gregorius van Nyssa kan men nooit genoeg krijgen. Zoals van hem te verwachten was concentreert hij zich geheel op de relatie van God en de afzonderlijke ziel. Omdat we alleen het eerste deel hebben, gaat de tekst voornamelijk over de voorbereiding van de ziel op de godsontmoeting. Het heeft zodoende een uitgesproken ascetisch karakter. Het handelt voornamelijk over de zuivering van de ziel. Die moet zich losmaken van het geschapene, van de materie, en een heilige passieloosheid (apatheia) ontwikkelen. Natuurlijk om op weg te gaan naar de kennis van God (theognosia) en uiteindelijk de beschouwing van God (Theoria). Wie een beetje thuis is in het begrippenapparaat zal onmiddellijk roepen dat Gregorius met beide voeten in de woestijnvaderstraditie staat. En zo is het ook.
Een hoop kerkvaders hebben commentaren op het Hooglied geschreven die we gewoon niet meer hebben. Vaak worden ze geciteerd in zogenaamde catena, Bijbelcommentaren die zelf helemaal bestaan uit citaten van andere Bijbelcommentaren. Ik kan alle namen gaan opnoemen,8 maar daar schieten we niet veel mee op. Wat je ervan moet onthouden is dat het boekje duidelijk onweerstaanbaar was om te becommentariëren. Dat ging zo verder in de Middeleeuwen. Daar zullen we ons in een andere tekst mee bezig houden.
Cf. Bijvoorbeeld MURPHY, R.E., Canticle of Canticles, in R.E. BROWN, J.A. FITZMYER, R.E. MURPHY (ED.), The New Jerome Biblical Commentary, Geoffrey Chapman, London, 1997, p. 463.
Zo bestaat er een minderheidsstandpunt dat houdt dat delen van het Hooglied een heidense religieuze oorsprong hebben vanwege de overeenkomst met rituele tempelpoëzie ter ere van de Sumerische God Tammuz, een herdersgod, en zijn geliefde godin Inanna (Ishtar). Deze poëzie zou het tekstgedeelte hebben gevormd van een tempelritueel waarin geslachtsgemeenschap tussen priesters en priesteressen een rol zou hebben gespeeld. Dat laatste idee is ondertussen weer achterhaald, maar het fenomeen van heidense tempelteksten in de Bijbel is niet zo wild als het op het eerste gehoor klinkt, want het Oude Testament bevat wel meer van dat soort rudimenten. Zo zijn er Psalmen die duidelijk zijn gedicht voor een jonge en onbesuisde dondergod JHWH die verder weinig gemeen lijkt te hebben met de God van Israël zoals we die uit latere teksten kennen. Een heel courante theorie stelt dat die God is samengesmolten met de Kanaänitische El (een veel rustigere grootvaderlijke God) tot de God van Genesis en Exodus, voor zover die tot een eenduidige Figuur kan worden teruggebracht. Cf. Meek, T, Canticles and the Tammuz Cult, in The American Journal of Semitic Languages and Cultures, Vol. 39, No. 1 (Oktober 1922) of ook Kramer, S.N., The Sacred Marriage Rite, Bloomington, Indiana, Indiana University Press, 1970 en Cf. DAY, J, Yahwe and the Gods and Goddesses of Canaan, in Journal for the Study of the Old Testament Supplement Series (265), Sheffield Academic Press, London, 2002.
Er zijn nogal wat bloemlezingen voor wie hiermee kennis wil maken. Arabische en Perzische poëzie vertalen is natuurlijk altijd een barrière, maar in het Nederlands geeft: VAN GELDER, G.J., Een Arabische Tuin, Klassieke Arabische Poëzie, Bulaaq, van Halewyck, Amsterdam - Leuven, 2000 wel een aardig beeld van wat ik bedoel.
Aramees is een aan het Hebreeuws verwante semitische taal die, in de vorm van een aantal verschillende dialecten, dominant was ten noorden en noordwesten van Kanaän. Door allerlei omstandigheden die buiten het blikveld van deze tekst vallen duidt het voorkomen van veel Aramese vormen in een Oudtestamentische Bijbeltekst altijd op een latere ontstaansdatum. De twee andere boeken die veel Aramees bevatten zijn Daniël en Ezra, beide behorend tot de jongere boeken van het Oude Testament.
De Babylonische ballingschap is een periode in de zesde eeuw voor Christus waarin de elite van het volk Israël na een opstand tegen de Babyloniërs naar Babylon werd gedeporteerd. Hun nakomelingen konden na een kleine tachtig jaar naar Israël terugkeren toen de Perzen de Babyloniërs onder de voet liepen. De chronologie van dit alles is niet helemaal helder. De traditionele jaartallen zijn 598-520 v. Chr. De invloed van deze gebeurtenissen op de joodse godsdienst was gigantisch. Die zou zich zonder dit drama waarschijnlijk zelfs niet eens hebben ontwikkeld tot het monotheïstische systeem zoals wij dat nu kennen.
"Pastoraal" duidt hier niet op het klerikale woord voor "herderlijk" of "priesterlijk," een pseudo-therapeutisch bijvoeglijk naamwoord dat synoniem is geworden voor "klef op zijn kerks" en "onechte zorgzaamheid." Hier duidt "pastoraal" op een literair genre waarin het leven van herders en herderinnetjes symbool staat voor het verlangen van een stadse elite naar een idyllisch eenvoudig bestaan op het platteland, zonder kunstmatigheid en te midden van groeiende en bloeiende dingen.
Dat begint al bij Hippolytus, dus minstens in de tweede eeuw.
Triphyllius, Philo van Karpasia, Epifanius, Theodoor van Mopsuestia, Theodoretus van Cyrus, Cyrillus van Alexandrië, Nilus en nog vele anderen.



