In sommige kloosters is er, voor dag en dauw, een wonderlijk tafereel te zien. Ergens aan de zijkant is een deur waaruit plotseling de ene na de andere priestermonnik tevoorschijn komt, aangekleed in de liturgische kleur van de dag, zijn kelk voor zijn borst. Het lijkt wel een vliegdekschip, of beter nog: een bijenkorf. Ze zwermen uit naar alle verschillende zijaltaren in de kerk en beginnen daar fluisterend - bijna in totale stilte - de Mis te vieren, schijnbaar zonder verdere deelnemers. Hoogstens is er een misdienaar. Het zijn verborgen plechtigheden, zo goed als onzichtbaar, zo goed als onmerkbaar.
Wat is hier aan de hand? Wat denken die gekke paters daar eigenlijk mee te bereiken? En kruisigen ze Jezus dan duizenden keren overnieuw? Want dat is toch wat ze geloven?
Volgens de traditie hield Jezus op de avond vóór zijn dood een Maaltijd met zijn leerlingen. Hij nam een stuk brood, zegende het, brak het en deelde het uit. Hij zei daarbij: dit is mijn Lichaam, dat voor jullie gegeven wordt. Datzelfde deed Hij ook met een kelk wijn. Hij zegende die en zei: Dit is mijn Bloed, dat voor jullie en voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijf dit doen om mij te gedenken.
Zo begon Hij de Eucharistie, het heilig Sacrament, het Misoffer, het absolute Hart en hoogtepunt van heel het christendom. De gelovigen bleven inderdaad doen wat Hij had voorgedaan, en merkten al snel dat er een wonderlijke, liefdevolle kracht uitging van dat ritueel. Een kracht die totaal zacht en bescheiden en weerloos is, maar toch onweerstaanbaar. Een kracht die al het geweld van Gods almacht in zich bevat, maar ervoor kiest die in zich te verbergen, zich nergens op te dringen, alleen maar steeds beschikbaar te zijn. Om uit te nodigen in plaats van met angst te slaan, te voeden in plaats van te eisen.
Die heilige Mis werd ook door de Kerk zelf niet gelijk al helemaal goed begrepen. Wel was het, voor wie daar gevoelig voor was, onmiddellijk al duidelijk dat Jezus’ woorden vrij letterlijk moesten worden genomen. Er was veel meer aan de hand dan een simpel herdenkingsritueel of een naspelen van wat er met Jezus gebeurd was. Tijd en ruimte gedroegen zich tijdens die maaltijden niet helemaal normaal. Je kon de dood en de verrijzenis - als je daarvoor openstond - er helemaal in meebeleven. Onder het kruis staan. Met Christus mee afdalen tot aan de grenzen van de wanhoop. En daar dan weer totaal van bevrijd worden in een nieuw en eeuwig leven.
Maar die eerste paar eeuwen waren in andere opzichten ook nog maar heel primitief. De christenen beseften wel dat ze iets heel kostbaars hadden ontvangen en omringden de Eucharistie met een geheimzinnige eerbied. Aan de andere kant hadden ze nog totaal niet in de gaten hoe grenzeloos die in feite was. Ze bouwden er hun saamhorigheid mee op, lieten hun plaatselijke gemeenschapjes eruit opschieten.
Dat was wel een deel van de kracht ervan, maar de Communie - dus het eten van het Lichaam van Christus - werd zo ook een teken van wie er wel en wie er niet bij mocht horen, een bindmiddel voor de club. De universele kracht ervan raakte verborgen. Dat de Eucharistie geen bekrompen kracht is, maar juist alles kan en wil breken wat ons beperkt en gevangenhoudt, raakte verborgen.
Dit proces liep uit de hand toen de eerbied van de mensen voor het heilige veranderde in angst om zich eraan te bezondigen. Het Lichaam van Christus te ontheiligen. Er was een tekst van de apostel Paulus die constant verkeerd werd geïnterpreteerd, en er zo voor zorgde dat mensen nauwelijks nog ter Communie durfden te gaan:
“Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt,” schrijft Paulus, “die zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed van de Heer.”
Zo leek het wel alsof elk spoortje van gebrokenheid je onwaardig zou maken om het Lichaam van Christus te ontvangen. Dat de Eucharistie ook bij uitstek een medicijn tegen het kwaad is, werd daarbij vergeten. “Je mag alleen paracetamol vreten als je géén koppijn hebt.” zoiets.
Twee verzen verder wordt bovendien duidelijk wat Paulus werkelijk bedoelde met die opmerking. Daar staat:
“Laat ieder mens zichzelf beproeven,
en dan van het brood eten en uit de beker drinken;
want wie eet en drinkt zonder te onderscheiden wat het lichaam is,
die eet en drinkt zichzelf een oordeel.”
Onderscheiden wat het Lichaam is. Dus in ieder geval deze passage gaat niet zo zeer over je morele zuiverheid, maar over of je wel beseft dat het geen gewoon brood is wat je ontvangt. Dat je het hart van de werkelijkheid zelf op de tong gelegd krijgt. Dat je vol eerbied en ontzag moet zijn op het moment dat je het ontvangt, en dat je anders deze keer beter even kunt blijven zitten. Bijvoorbeeld omdat je in beslag genomen wordt door gedachten aan andere dingen. De nieuwe klant van je reclamebureau of de kapotte zekering in je drukpers. Dat je nog luiers moet gaan kopen of dat je je verheugt op je date vanavond. Of wat dan ook maar.
Natuurlijk ontvang je koninklijk bezoek niet in een versmeerd huis. Dus, mocht je gisteravond iemand belasterd hebben, of bestolen, of mishandeld, naar de hoeren of de schandknapen zijn geweest of crack hebben gedeald, dan is het wel echt beter eerst te gaan biechten vóór je aan de Communie gaat. Maar anders is het toch vooral belangrijk wákker te zijn voor het heilige, je bewust te zijn van de enorme betekenis van wat je aan het doen bent. Van waar je staat en Wie het is die je ontvangt. En dan kan er veel.
Het christendom is een vat vol tegenstrijdigheden. Een van de wonderlijkste daarvan is het tijdperk van de middeleeuwen. Dat vormt tegelijk een hoogtepunt én een dieptepunt. Aan de ene kant was juist dát de tijd dat mensen vaak maar één keer per jaar ter Communie durfden te gaan, omdat ze bang waren voor de heiligheid ervan. Tegelijk was het ook precies tóen dat de volle reikwijdte van de Eucharistie helder werd voor de gelovigen. Dat samen de Mis vieren weliswaar samenbindt en gemeenschap sticht, maar dat de Eucharistie in feite nog veel groter en universeler is dan dat. Dat daar waar het Offer van Christus tegenwoordig wordt gesteld heel de ruimte van Gods zaligheid aanwezig is. Met alle engelen en heiligen en dorstige zielen en zingende gebeden en warmte en naastenliefde en wijding en wonder. En dat elke Mis dus de moeite waard is, ook als er maar één of twee oma’s bij zitten. Of zelfs alleen een misdienaar. Elke keer als we zo doen gieten we Gods genezing uit over de gebrokenheid van de schepping en maken we zijn Wezen aanwezig in de wezenloosheid van de wereld.
Veel mensen bewonderen de Franse kathedralen met hun tientallen zijaltaren en de prachtige altaarstukken van de gebroeders Eyck en Rogier van der Weyden. Dat al die dingen puur en alleen zijn gemaakt om precies díe Misliturgie te dienen, beseffen ze niet.
Dat het daarom een diepe zin heeft om een hele zwerm priestermonniken elke ochtend als uit een bijenkorf uit te sturen naar dergelijke zijaltaren om daar in diepe stilte de Mis te vieren. Daar verzamelen ze nectar om hun volk te voeden.
En nee, Christus sterft niet elke dag duizend doden. Als die priesters de consecratiewoorden spreken slachten ze God niet elke keer opnieuw. Ze heffen alleen de afstand op tussen hier en daar en toen en nu, zodat jij van Hem kunt eten.


